Een koppeling met de verwijsindex vergemakkelijkt de samenwerking

Thorax heeft voor meerdere organisaties een koppeling gerealiseerd, zodat het mogelijk wordt rechtstreeks vanuit het cliëntvolgsysteem een signaal af te geven in de Verwijsindex. Dit artikel beschrijft de achtergrond van de Verwijsindex, wat er nodig is voor een succesvolle implementatie en hoe Thorax hier een bijdrage aan kan leveren.

Inleiding

De Verwijsindex Risicojongeren (VIR) is een digitaal systeem dat risicosignalen over jongeren tot 23 jaar bij elkaar brengt. Signaleringsbevoegde professionals kunnen een jongere signaleren in de verwijsindex indien zij een ‘redelijk vermoeden’ hebben dat ‘de noodzakelijke condities voor een gezonde en veilige ontwikkeling van de jongere daadwerkelijk worden bedreigd.’ Het gaat dus om een risicosignaal van een professional over een jongere. Wanneer over dezelfde jongere twee of meerdere keren in het systeem een signaal is afgegeven, is er sprake van een match. Bij een match wordt er vervolgens een signaal gezonden naar alle signaleringsbevoegden die de betrokken jongere hebben gesignaleerd: een e-mail over de betrokkenheid van dezelfde gesignaleerde jongere. Zij kunnen dan contact met elkaar opnemen en onderling inhoudelijke informatie uitwisselen.
Het doel van de verwijsindex is dat de jongere de zorg, hulp of bijsturing krijgt die hij nodig heeft om zich te ontwikkelen tot een volwassene, en wel op een zo vroeg mogelijk moment zodat kan worden voorkomen dat kleine problemen grote problemen worden. Het gaat dus nadrukkelijk om preventie: voorkómen dat het met een jongere niet goed gaat, of als dat toch gebeurt, voorkómen dat het verder de verkeerde kant op gaat. Hiermee is ook aangegeven dat het succes van de verwijsindex afhankelijk is van de inzet van de professionals. Als zij niet signaleren, zal de verwijsindex niet werken. Dit is ook het geval indien zij geen vervolg geven aan een match in de verwijsindex1.

Organisatie

Er bestaan grote verschillen tussen de convenantgebieden met betrekking tot de organisatie van het gebruik van de verwijsindex. Verschillen hebben betrekking op de rol van de regievoerder (convenanthouder), de gemeente, de aanbieder, de deelnemende organisaties uit het voorveld/de eerstelijnszorg en de deelnemende organisaties uit de tweedelijnszorg. Ook de mate waarin trainingen en ondersteuning worden geboden aan professionals verschilt. De inbedding in het werkproces en de motivatie van de professional varieert per gebied maar zeker ook per organisatie en per persoon.
De verschillen in de organisatie rondom de verwijsindex in de convenantgebieden leiden onder meer tot verschillen in de tijd die gestoken wordt in het creëren en onderhouden van draagvlak voor de VIR en in het aansluiten van nieuwe organisaties en professionals. Deze verschillen zijn van invloed op de meerwaarde die het gebruik van de VIR heeft.

Gegevensuitwisseling

De verwijsindex is erop ingericht om professionals met elkaar in contact te brengen en doet dit met de uitwisseling van een minimale set aan gegevens. Met andere woorden: er wordt alleen uitgewisseld dat de jongere bekend is en niet wat de jongere qua hulpverlening krijgt. Die informatie blijft in het dossier bij de betreffende hulpverlener. Een signaal omvat alleen de identificatiegegevens van de jongere en de signalerende instantie, datum van het signaal en contactgegevens van de signalerende instantie.

Vertrouwensrelatie

Met betrekking tot de vertrouwensrelatie is het belangrijk hier zorgvuldig mee om te gaan. Bij hulpverlening rondom huiselijk geweld kunnen organisaties ervoor kiezen altijd te signalen, tenzij er duidelijk redenen zijn om dit niet te doen. In deze gevallen is communicatie richting de cliënt ook gemakkelijker.
In een context waarbij de afweging voor wel of niet signaleren bij de hulpverlener ligt is het belangrijk dat zowel de organisatie en de hulpverlener duidelijk bij start naar de cliënt te communiceren dat de organisatie is aangesloten bij de verwijsindex en dat hierin wordt gesignaleerd als een jongere in zijn ontwikkeling en opgroeien wordt belemmerd. Ook dient voor de client duidelijk te zijn dat daarbij alleen wordt aangegeven dat de jongere bekend is en niet de inhoud van de hulpverlening is.

Conclusie

Er zijn verschillen in de kwaliteit van de implementatie in de regionale organisatie en in de organisatie zelf. Dit heeft impact op de meerwaarde van de verwijsindex in de desbetreffende regio. In de ene regio is hierdoor meer draagvlak, waardoor meerdere organisaties actief betrokken zijn bij de verwijsindex en het systeem een grotere meerwaarde heeft.
In de gevallen dat het in de regio beperkte aandacht krijgt kan het actief signaleren van een nieuwe organisatie – al dan niet ingegeven door een verplichting vanuit de subsidie – een bijdrage leveren aan het draagvlak en meerwaarde in de regio.
Als een organisatie ervoor kiest actief te signaleren in de verwijsindex is het belangrijk hiervoor een verantwoordelijke aan te wijzen. Een koppeling is een verlengstuk – en geen vervanging – van een degelijke implementatie in de organisatie. Daarnaast kan een organisatie ervoor kiezen aandachtsfunctionarissen aan te stellen.
Met betrekking tot de relatie tussen de hulpverlener en de cliënt is het wezenlijk dat er bij de start en de verloop door zowel de organisatie als de hulpverlener pro-actief en transparant naar de cliënt wordt gecommuniceerd. Wanneer is het belang van het kind zo groot dat er gesignaleerd moet worden? Uitgangspunt van de verwijsindex is dan ook dat “melden mag, afwegen moet”.
Daarbij is het wezenlijk dat er alleen minimale set aan data wordt uitgewisseld, die enkel en alleen het doel heeft om de betrokkenen met elkaar in contact te brengen. Er wordt geen informatie uitgewisseld over de inhoud van de hulpverlening.
Als een organisatie ervoor kiest te signaleren kan Thorax het mogelijk maken om rechtstreeks vanuit het cliëntvolgsysteem te signaleren, zodat het in te passen is in het werkproces, waardoor het gemakkelijker wordt om signalen af te geven en het aantal afgegeven signalen zal toenemen.

Het uitgangspunt van Thorax is dat een effectieve implementatie een verlengstuk is van de goede implementatie in de regio en binnen de organisatie. Een geautomatiseerde koppeling draagt hieraan bij, waarbij geldt dat met iedere extra organisatie die signaleert het systeem beter werkt.

 

1 Abraham, M en B. van Dijk (2015). Evaluatie verwijsindex risicojongeren – Onderzoek naar het gebruik, het nut en de noodzaak van de verwijsindex risicojongeren: de VIR